ALLEEN

Het is alsof ’t ergens verscholen op me ligt te wachten, op een onbewaakt ogenblik opduikt en mij overvalt. Melancholie. Ik ben er nooit zo goed op voorbereid en trek me dan het liefst even terug om te onderzoeken wat er onder de oppervlakte leeft.

De afgelopen tijd heb ik me meer gegeven dan gebruikelijk. Geen probleem in deze tijd van het jaar om even aan te zetten zodat ik pieken kan. Maar met de zorg voor mijn moeder (ze belandde een aantal keer in het ziekenhuis) en de organisatie van de zomerexpositie in mijn atelier, is het alles bij elkaar genomen misschien toch iets te veel geweest. Wat het hoogtepunt van mijn jaar had moeten worden, voelt niet zoals verwacht.

Maar met mam is alles goed gekomen, toch? En ik heb zulke mooie mensen ontmoet, inspirerende gesprekken gevoerd, complimenten ontvangen… Zijn het de dagen die weer beginnen te korten? Met mijn hoofd ga ik het antwoord niet vinden, ik moet het gevoel doorleven en besluit een wandeling te maken langs het kanaal, in plaats van naar mijn atelier te lopen en weer aan de slag te gaan.

Het is warm, er is geen ziel te bekennen op staat, ik ben alleen. Mopperend loop ik langs uitgedroogde bloemen en mijmer over de lente met haar frisse groen. Het is een blauwe libelle die mij uit mijn denken haalt. Hij vliegt telkens een stukje voor mij uit, alsof hij me keer op keer een stukje verder meevoert. Ik vind een verwaaide veer in de kleuren bruin en grijs — wie zou die verloren hebben? — en verderop een gelijkend eikenblad. Ik houd beide omhoog om de overeenkomsten te bekijken en laat ze daarna los in de wind.

Die verfrissende bries strijkt ook langs mijn bezwete huid en ruist door de toppen van de bomen. Zomereiken en zeedennen, ik sta er even bij stil om het in me op te nemen. Als de wind gaat liggen vervolg ik het olifantenpaadje en benoem alles wat mij treft: een blauwe reiger vliegt op uit het riet, meerkoetjes rennen over het water en eenden dobberen rond; een citroenvlinder, meerdere libellen nu en krekeltjes schieten heen en weer; ho, pas op, brandnetels, maar ook smalle weegbree, waarmee ik de jeuk weer uit m’n vel wrijf. En bramen, ze krijgen al wat kleur.

Als de brug in het zicht komt zet ik de terugweg door het bos in. Een boomklever speelt verstoppertje met me, een merel duikt onder het struikgewas. Even verderop word ik verrast door de gloed van het gele gras in een open veld. Weer neem ik een moment de tijd om me eraan te laven. Laat mijn moeder het maar niet horen, dat ik alleen in de bossen ben. Zij heeft het daar niet op, evenzo niet op buiten en beestjes. Maar ik, ik wordt er weer mens van. Omringd door zoveel leven voel ik mij helemaal niet (meer) alleen, maar juist heel erg verbonden.

Terwijl mijn rugzak zich vult met geluiden, geuren, kleuren, sensaties en verwonderingen valt het antwoord binnen. De melancholie is geen weemoed naar vroeger tijden en het gemis geen hang naar aandacht of erkenning. Ik treur niet om een ouder wordende ouder. Er zit een diepgeworteld verlangen in mij, naar de bomen, de vogels, de weide met zijn gouden gloed, naar het water, de insecten, de kruiden met hun genezende kracht… en de onvervulde wens dat ik dit alles met mijn moeder beleven mag.

-x-
Nicolette

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.